Toen duidelijk werd dat de oude koning niet lang meer te leven had richtte alle aandacht zich op de kroonprins.
De ministerraad kwam in vergadering bijeen. De minister van justitie sprak plechtig.
‘De grondwet schrijft voor dat de koning een opvolger dient voort te brengen. Als de kroonprins de koning opvolgt, dan moet die op zijn beurt ook weer een opvolger hebben. Ik stel voor dat we een commissie instellen om de kwestie met Zijne Koninklijke Hoogheid de kroonprins te bespreken.’
Het voorstel werd aangenomen.
Als afgevaardigden voor het gesprek werden aangewezen: de minister van justitie, hij had verstand van wettelijke verplichtingen en het afdwingen daarvan en de minister van familie- en gezinszaken, die over het produceren van nageslacht ging. De Premier wilde zelf mee omdat Koninklijke zaken in zijn portefeuille zaten.
De kroonprins had tot dan toe een prettig leven gehad. Hij was weliswaar opgeleid in staatszaken, maar er bleef genoeg tijd over voor prinselijke zaken, met name paardrijden. De prins had een prachtig wit paard waarmee hij jachtpartijen bezocht en op zwerftochten ging met zijn vriend de schildknaap. Een enkele keer werd hij tijdens het rondtrekken wel herkend en bij die gelegenheden dienden zich dan spontaan jonge meisjes aan die met ongeschoeide voeten langs de weg gingen zitten in de hoop dat hij er een muiltje aan zou schuiven. Eén dame maakte het zelfs zo bont om zich, veinzend in een diepe slaap verzonken te zijn, in een glazen kist in de berm te laten zetten. Hoofdschuddend was de prins langsgereden. Het vrouwelijk geslacht had niet op veel aandacht van hem te rekenen.
‘Koninklijke Hoogheid’, opende de minister van justitie, ‘nu de gezondheid van Zijne Majesteit uw vader tanende is, heeft het de ministerraad wijs geacht u in kennis te stellen van de verplichtingen die de koninklijke staat u stelt: er dient voor nageslacht, een troonopvolger te worden gezorgd. Wij adviseren u daarom dringend om stappen in deze richting te ondernemen. Ik geef daartoe het woord aan mijn edelachtbare collega, de minister van familie- en gezinszaken.’
‘Dank u wel, geachte collega,’ nam de minister van familie- en gezinszaken het woord over.
‘Een van de voorwaarden voor het voortbrengen van nakomelingen, om even de correcte wettelijke term te gebruiken, is de aanwezigheid van een partner van het andere geslacht.’
De premier vervolgde (de heren hadden tevoren duidelijk enige regie aangebracht in hun introductie): ‘Wij stellen u een Duitse prinses voor. Dat zijn meestal degelijke, gezonde en dus vruchtbare vrouwen. Daarnaast zijn de Duitsers dol op alle koninklijke huizen en zal het onze relatie met dat belangrijke land ten goede komen. Wij hebben een afspraak gemaakt voor donderdag over een week.’ De heren ministers vertrokken zonder de reactie van de prins af te wachten.
De prins had sinds enige tijd een probleem met paardrijden. De paarden wilden wel en de prins ook, maar zijn zitvlak werkte in het geheel niet mee. De hofarts werd erbij gehaald.
‘Dan zullen we toch even naar de billen moeten kijken, Koninklijke Hoogheid.’
Aarzelend liet de prins zijn broek zakken. De dokter boog tot beneden middelbare hoogte om het probleem in detail te kunnen bestuderen.
‘Aha, ik zie het al. Overbelasting en ontsteking van het zitvlak en omgeving, steenpuisten. Vervelend, Koninklijke Hoogheid, maar te genezen. Tweemaal daags een sodabadje, schoon verbandje met wat jodium en met een week of twee is het leed geleden. Ik zal de Rijksverpleegster vragen vanmiddag langs te komen voor de intake.’
Die middag liet de prins met schaamrood op de kaken zijn broek weer zakken. De Rijksverpleegster had een handwarm badje met soda gemaakt. Zo snel als hij kon liet de prins zijn ontblote schaamte in het sodatroebele water zinken.
‘Een kwartiertje weken, tweemaal daags’, zei de Rijksverpleegster. ‘Daarna een gaasje met jodiumzalf’.
Tot opluchting van de prins trok de dame zich terug.
Zuchtend zat de prins in zijn badje.
De huwelijkse moraal in het land was gevoegd naar een nationaal gezegde ‘Eerst het bed, dan het bootje’. Het was zelfs bij wet geregeld. Meerdere malen was er door de conservatieve partijen een debat aangevraagd over deze, in hun ogen uiterst zondige regelgeving. Telkens weer wist de regering echter de aanvallen op de wet te pareren met als argument dat het aantal echtscheidingen hierdoor beduidend lager was dan in het buurland waar iets dergelijks ondenkbaar was.
Het gevolg van de regels voor de prins was wel dat met de Duitse prinses direct tot ‘zaken’ zou moeten worden overgegaan. Het bezorgde de prins nachtmerries. Hij zag in zijn visioenen struise, blonde vrouwen met telefoonvlechten om de oren, opgestuwde borsten in lage decolletés, zich ontblotende dijen, bossen blond schaamhaar, smachtende blauwe ogen, moekes bovenarmen in spé. Hij had het gevoel dat hij verstikt werd.
En dan moest hij natuurlijk ook nog ‘zijn mannetje staan’. Met die zere billen. Wat zou die prinses van zijn billen vinden? Hij kon toch moeilijk met puisterige, beplakte billen een bestijging aangaan. Alle bronnen zouden droogvallen en alle bomen om.
‘Zuster’, zei de prins, ‘mag ik u wat vragen?’
‘Natuurlijk, Koninklijke Hoogheid’, de Rijksverpleegster maakte een eerbiedige buiging.
De badkuur was inmiddels een week onderweg. De prins had billetjes zacht als van een baby, maar de wond was nog niet genezen. De prins had geen keus gehad anders dan zich tussen de billen te laten kijken. De Rijksverpleegster had zich professioneel opgesteld, niet gelachen (daarvoor vreesde de prins) en er had ook niets in de roddelbladen gestaan over de toestand van het kroonprinselijk fondement.
‘Zuster, wat moet ik aan met die Duitse prinses? Ik heb er slapeloze nachten van. In mijn geest sta ik onmachtig voor een bed, beschaamd om mijn achterste. Ze zal me uitlachen of min over me denken.’
De Rijksverpleegster was van het lieve doch kordate type.
‘Koninklijke Hoogheid, in dit geval is er niet eén maar zijn er twee redenen om uw sokken aan te houden tijdens de bestijging. Ten eerste is het bewezen dat het bevorderlijk voor de productie is, in de zin der wet, van mannelijk nakomelingschap. Ten tweede biedt het de kans de aandacht af te leiden van de stoffering op uw koninklijk fondement. Ik adviseer u de sokken met de jonge poesjes. Ze staan u enig en zullen elke prinses bekoren. Als u wilt kan ik u bijstaan.’
De prins was verrast.
‘En hoe stelt u zich dat fysiek voor?’
‘Ik kan in de kledingkast, majesteit.’
En zo stond de prins die donderdag-over-een-week met zijn jonge-poesjes-sokken voor de prinselijke sponde. De stevige prinses Ursula von Happingen zu Menschenschwand had zich tevoren ontkleed tussen de lakens genesteld en de Rijksverpleegster hurkte heimelijk in de kledingkast, de deur op een kier.
De prins stond ‘bij machte’, dat wil zeggen de plezierspier op spanning, op het slaapkamerkleedje.
‘Nu!’, souffleerde de Rijksverpleegster.