Bloemlezing Fietsen op Zee


‘Fietsen op zee’ naar Santiago en toen verder

Als hij 57 jaar is besluit René Agema op reis te gaan. In zijn jeugd is er nooit van gekomen. Zijn vader ging dood toen hij 57 jaar was, dus wil René voor hij dood gaat naar Santiago de Compostella gefietst hebben. Na een kilometer staat er een man van zijn leeftijd hem op te wachten. Het is de Dood.

‘U komt me halen.’

‘Je moet eerst nog Santiago fietsen. Ik kom alleen maar kennis maken.’

‘Wie bent u  precies?’

‘Ik ben wie jij denk dat ik ben.’ zegt de Dood.

‘In mijn leven is er één iemand die de Dood representeert. Mijn vader.’

‘Dus ik ben je vader.’ Zegt de Dood.

 Herrijst zijn vader hier uit de dood?  Zit hij hier een potje te hallucineren? (blz. 12)

René fietst naar Santiago de Compostella, zijn vader en moeder, de Dood, de Fransen en Spanjaarden  en andere pelgrims vergezellen hem.

De vrouw van de pizzeria straalt van ongeluk. (blz. 49) Slecht gekleed, wallen onder ogen, bleek en zeker niet in de klant geïnteresseerd. Het leven valt haar vies tegen, die indruk wekt ze.

Katja zucht diep en valt in slaap. (blz. 62) De volgende ochtend, als René wakker wordt, is ze weg. Hij niet zeker of dit echt gebeurd zou kunnen zijn.

René hoeft niet verder. Hij heeft Santiago ontmoet. Hij verscheen in de gedaante van een jonge Argentijn. Avontuurlijk, filosofisch, schrijvend, dichtend, vol idealen en evenzovele frustraties en vragen. Het was of René zichzelf tegenkwam, 30 jaar jonger.’  (blz. 118)

‘Je zal jezelf wel tegenkomen’ voorspelden vrienden hem en maar er gebeurt meer. Zijn jeugd, zijn ouders, God, Jezus, de hemel, de natuur, alles trekt voorbij.

‘In de hemel wonen mannen en vrouwen gescheiden’, zegt zijn moeder.

‘Hoezo dat?’

‘Hoezo hoezo? Het is gewoon zo. In de hemel moet je niet overal naar vragen. Je kunt gaan en staan waar je wilt en het eten is er prima.’ (blz. 37)

De buitenwerkelijkheid en binnenwerkelijkheid lopen door elkaar in een zoektocht naar de zin van de tocht.

Er verschijnen in de poort van de albergue twee pelgrims. Ze houden een stok vast, ieder aan een uiteinde. In het midden bevindt zich een derde man. Deze man staat onnatuurlijk gebogen alsof hij luisterend de omgeving in zich opneemt. Hij draagt ondanks de invallende duisternis een zonnebril. Het is een blinde. (blz. 163)

 

Loslaten en vertrouwen, daar gaat het om. Je moet alleen meenemen wat je kunt dragen. Dat leert de Camino de Santiago de pelgrims letterlijk en figuurlijk.

 

…………dan beginnen de dames hun rugzakken na te vlooien. Die was onderweg van de bus naar de refuge wel erg zwaar. Wat kan er uit? Een groot fototoestel, een glazen pot met dagcrème (‘I paid too much for it to leave it behind’), zouttabletten, een extra drinkfles en als hoogtepunt: een slot om je rugzak mee vast te maken aan je bed….’ (blz. 88)

 

Naar Santiago en dan verder. Wat komt er na een pelgrimsreis? Vertrouwen dat je verder kunt. Loslaten van oude zekerheden.

 

Bij Fisterra zit de Dood op een muurtje.

‘U komt me halen.’ zegt René. ‘Mijn reis zit erop. Dit is het einde van de aarde.’

‘Nee’, zegt de Dood. ‘Dit is wel het einde van de aarde, maar niet het einde van de zee. Vanaf nu zal je moeten fietsen op zee, vertrouwend dat je niet in het water zult wegzakken.’ 

En René fietst op zee. (blz. 177, slot)